Om gehoor te geven aan de behoefte van de consument naar natuurlijke producten, worden additieven meer dan eens vervangen door een andere hulpstof. Eentje die natuurlijker en minder chemisch klinkt. De vraag is of de consument hier ook beter mee af is. Komt de veiligheid van de consument juist niet in het geding wanneer een minder of niet goed geteste alternatieve hulpstof met dezelfde technologische reden aan een voedingsmiddel wordt toegevoegd?
De toezichthouder gaat daarom strenger toezien op het gebruik van alternatieve hulpstoffen. Hij zal deze niet langer meer goedkeuren zonder juiste toepassing van de voor additieven bedoelde Europese goedkeuring.
Wat zijn additieven en wat zegt de wet hierover?
Kenmerkend voor additieven is dat ze niet puur worden geconsumeerd, maar in kleine hoeveelheden aan een product worden toegevoegd met een specifieke functie. Denk aan het verbeteren van de kwaliteit, houdbaarheid of veiligheid van een product of om een voedingsmiddel er aantrekkelijker uit te laten zien. Ook worden ze gebruikt voor een beter mondgevoel en meer stabiliteit. Voorbeelden van additieven zijn conserveermiddelen, emulgatoren, verdikkingsmiddelen, antioxidanten, smaakversterkers en zoetstoffen.
Om te voorkomen dat producenten naar eigen inzicht additieven aan producten toevoegen en daarmee eventueel de veiligheid van de consument in gevaar brengen, zijn in de EU richtlijnen opgesteld voor een veilige toepassing van additieven. Voor additieven geldt dat ze pas na uitvoerig onderzoek door de EFSA [1] als veilig worden beschouwd en alleen in vastgestelde hoeveelheden voor vastgestelde productcategorieën mogen worden gebruikt.
Deze regulering verplicht de producent om het gebruik van additieven op het etiket te vermelden, samen met het aan het additief toegekende E-nummer (de E van Europa gevolgd door een nummer) of met de vaak lange ingewikkelde chemische naam. E-nummers zijn één van de meest en best geteste en gecontroleerde stoffen uit onze voeding. Nog steeds worden additieven onderzocht en het gebruik ervan toegestaan of verboden. Ook vinden er aanpassingen plaats in de toegestane hoeveelheid of toepassing. Dit alles wordt vastgelegd in Verordening (EU) 1333/2008 [2].
De perceptie van de consument
Ondanks al deze inspanningen zien veel consumenten ‘E-nummers’ als kunstmatige chemische toevoegingen die je beter maar niet kunt eten. Natuurlijke stoffen uit de natuur van planten, schimmels of dieren hebben deze negatieve bijklank aanzienlijk minder. Maar deze ‘natuurlijke’ stoffen zijn eveneens chemische stoffen, zoals elke stof in het universum een chemische verbinding is. Andersom kan een additief een synthetisch geproduceerde stof zijn die chemisch gezien precies dezelfde structuur heeft als de natuurlijke variant.
Hoe gaat de voedingsmiddelenindustrie om met deze perceptie?
Om in te spelen op de behoefte van de consument naar producten met minder tot geen E-nummers, zijn producenten de afgelopen jaren alternatieve ingrediënten gaan gebruiken. Deze hulpstoffen hebben precies dezelfde functie als een additief. Ze worden als ‘natuurlijk’ klinkende ingrediënten op het etiket vermeld waardoor het eindproduct als meer natuurlijk en gezonder wordt ervaren. Echter worden deze ‘natuurlijke’ hulpstoffen om dezelfde reden en met dezelfde technologische functionaliteit als de additieven aan het product toegevoegd.
Een voorbeeld is het toevoegen van extracten van nitraatrijke groenten, zoals spinazie-extract of rode bietpoeder aan vleesproducten. Deze hulpstoffen worden om dezelfde reden als het additief natriumnitriet [E250] toegevoegd, namelijk met een betere conservering als doel. Deze hulpstoffen klinken voor de consument een stuk natuurlijker dan het conserveringsmiddel E250 of natriumnitriet. Dit is slechts één voorbeeld, er zijn vele vervangende alternatieven mogelijk voor goedgekeurde additieven.
Zijn deze vervangende alternatieven net zo goed als de sterk gecontroleerde additieven?
Toch kleven er grote nadelen aan het vervangen van een E-nummer door zogenaamde ‘natuurlijke’ ingrediënten. Het klinkt misschien natuurlijk wat vaak wordt geassocieerd met ‘gezonder, dus beter’, maar ís dat wel zo? Deze vervangende alternatieven zijn lang niet zo grondig getest als het goedgekeurde additief. De kans is groot dat op deze manier oneigenlijk gebruik van stoffen optreedt en er producten op de markt komen die niet aan de EU-regelgeving voldoen.
Zonder grondig onderzoek is niet altijd bekend wat precies de effecten zijn van een stof. Er is voor deze alternatieven ook niet wettelijk vastgelegd aan welke productcategorie en in welke hoeveelheden ze mogen worden toegevoegd. Hierdoor ontstaat het risico van onveilige producten en/of onveilige ingrediënten. Wanneer bijvoorbeeld extracten van nitraatrijke groenten aan een product zijn toegevoegd, zoals in het voorbeeld hierboven, is feitelijk nitraat toegevoegd terwijl nitriet nodig is om de groei van de bacterie te voorkomen.
Nitriet wordt pas gevormd tijdens het productieproces. Mogelijk wordt er teveel of te weinig van het alternatief toegevoegd, wat in beide gevallen schade voor de gezondheid kan opleveren. Wanneer je direct natriumnitriet [E250] aan het product toevoegt, heb je precies de benodigde én veilige hoeveelheid.
Strengere controle door de toezichthouder
De veiligheid van de consument staat in de voedingsmiddelenwetgeving altijd voorop. In de EU- lidstaten wordt dan ook steeds kritischer beoordeeld of er sprake is van oneigenlijk gebruik van ingrediënten met een technologische functie. Ook in Nederland zal worden beoordeeld wat de functie van het ingrediënt is en of het dient ter vervanging van een additief.
Wanneer deze alternatieve ingrediënten volgens de NVWA onder de definitie van additieven vallen, kan geconcludeerd worden dat eerst de procedure volgens Verordening EU 234/2011 [3] moet worden doorlopen om Europese goedkeuring te verkrijgen, gevolgd door een E-nummer. Pas daarna mogen ze als additief aan een product worden toegevoegd.
Wat betekent dit voor u als producent van voedingsmiddelen?
Voedingsmiddelenproducenten moeten bij productontwikkeling en -marketing rekening houden met deze veranderende beoordeling van alternatieve ingrediënten. Ook deze stoffen zullen in veel gevallen het ‘gevreesde’ E-nummer krijgen. Het is de taak van de voedingsmiddelenindustrie om het wantrouwen jegens E-nummers bij de consument weg te nemen.
Er zal een andere weg moeten worden bewandeld dan voorheen, waarbij de voedingsmiddelenindustrie met het omzeilen van E-nummers juist de suggestie wekte dat additieven niet in orde waren. Dit is een hele uitdaging. Echter door meer transparantie en het geven van goede voorlichting over de noodzaak en functie van additieven in producten plus de consequenties en risico’s van het weglaten ervan, zal hier verandering in komen. Volledige en correcte productinformatie is noodzakelijk om te laten zien welke additieven worden gebruikt, wat ze inhouden, wat hun functie is en waarvoor ze bedoeld zijn. Namelijk ter bescherming van de consument.
Bronnen
[1] EFSA, European Food Safety Authority, de Europese autoriteit voor voedselveiligheid
[2] Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven, PB L354 van 31.12.2008
[3] VERORDENING (EU) Nr. 234/2011 VAN DE COMMISSIE van 10 maart 2011 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s, PB L 64 van 11.3.2011
Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met kennispartner KTBA.