Op 19 november 2020 oordeelde het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU), samenvattend, dat CBD dat rechtmatig is vervaardigd en in de handel is gebracht in een bepaalde lidstaat, onder de regels van het vrije verkeer van goederen in beginsel ook in een andere lidstaat op de markt moet kunnen worden gebracht. Om tot deze conclusie te komen, moest de voorvraag worden beantwoord of CBD onder het vrije verkeer van goederen valt. Verdovende middelen die in de gehele Unie zijn verboden (behoudens strikt gecontroleerd handelsverkeer ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden), vallen hier immers niet onder. Op basis van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen (Enkelvoudig Verdrag) en het Verdrag inzake psychotrope stoffen redeneerde het HvJ-EU dat CBD wel onder het vrije verkeer van goederen valt. CBD valt immers buiten de reikwijdte van deze internationale verdragen inzake drugsbestrijding. Verdere details over de uitspraak van het HvJ-EU zijn in onderstaande VMT Kennispartnerbijdrage te lezen.
De VN Commissie Verdovende Middelen herclassificeert cannabis
Kort na het arrest van het HvJ-EU met betrekking tot onder andere het Enkelvoudige Verdrag, bracht de Commissie Verdovende Middelen (CND) van de Verenigde Naties op 2 december 2020 zes aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in stemming. De WHO-aanbevelingen zagen op het herplaatsen, verwijderen en toevoegen van cannabis(substanties) in de diverse lijsten (lijsten I, II, III en IV onder Schedules 1961 Convention) bij het Enkelvoudig Verdrag. Het ging hierbij onder andere over de vraag of cannabis en cannabishars verwijderd moeten worden uit lijst IV, en of pure CBD- en CBD-preparaten met maximaal 0,2 % THC expliciet moeten worden uitgesloten van de internationale verdragen inzake drugsbestrijding. Uiteindelijk is alleen de aanbeveling om cannabis uit lijst IV te schrappen goedgekeurd, met als reden dat er ook positieve kanten aan cannabis zitten. De stoffen in lijst IV worden als gevaarlijk beschouwd zonder relevante medicinale toepassingen.
Dit betekent echter niet dat cannabis nu vrij verhandeld kan worden. Cannabis staat namelijk nog steeds op lijst I en is daarmee in principe een verboden stof. Wel is onderzoek en productontwikkeling ten behoeve van medische doeleinden toegestaan wanneer een land dit wenst. In Nederland was dit onder bepaalde voorwaarden reeds mogelijk op basis van de Opiumwet. De herclassificering van cannabis is daarmee eerder symbolisch dan dat het concrete veranderingen met zich brengt.
De aanbeveling om CBD expliciet buiten de reikwijdte van het Enkelvoudig Verdrag te plaatsen is dus afgekeurd. Ook de Europese Commissie adviseerde haar lidstaten die in de CND zitting hebben, om niet direct voor deze aanbeveling te stemmen, omdat de formulering hiervan (vanuit een juridisch perspectief) onduidelijk is en er meer onderzoek nodig is. Door de industrie wordt dit echter beschouwd als een gemiste kans om de (juridische) status van CBD met sporen van THC op te helderen.
Interactie tussen levensmiddelen- en opiumwetgeving
Ten aanzien van cannabisextracten zoals CBD, en ook de synthetische versies daarvan, is geen geschiedenis van veilig gebruik aangetoond. Hierdoor worden deze producten als nieuw voedingsmiddel aangemerkt en kunnen zij pas na autorisatie door de Europese Commissie op de EU-markt worden gebracht. Diverse levensmiddelenbedrijven zoals het Zwitserse bedrijf Cibdol AG, Chanelle McCoy CBD LTD uit Ierland en het Tsjechische CBDepot, hebben reeds een aanvraag voor goedkeuring ingediend. De beoordeling van de betreffende dossiers was echter gepauzeerd, vermoedelijk omdat het nog onduidelijk was of CBD als psychotrope stof en verdovend middel kwalificeerde. Dit zou gebruik als levensmiddel uitsluiten. Dankzij de uitspraak van het HvJ-EU is dit inmiddels opgehelderd, op basis waarvan de Europese Commissie de evaluatie van de verschillende aanvragen voor CBD als nieuw voedingsmiddel vermoedelijk zal hervatten.
Een potentiële goedkeuring van CBD als nieuw voedingsmiddel, betekent echter niet zonder meer dat CBD zonder (juridische) obstakels in de EU kan worden verkocht. De Novel Food Catalogue maakt dit voorbehoud ook expliciet door aan te geven dat specifieke nationale wetgeving, anders dan levensmiddelenwetgeving, het in de handel brengen van een cannabisproduct als levensmiddel kan beperken. Hierbij zal het met name aankomen op opiumwetgeving.
Zuiverheidsgehalte van CBD
Hoewel het HvJ-EU weliswaar heeft verduidelijkt dat CBD niet onder het Enkelvoudig Verdrag valt, werd in de betreffende zaak niet de vraag behandeld hoe zuiver CBD moet zijn om buiten het Verdrag te vallen en vrijelijk verhandeld te kunnen worden. In de afgewezen aanbeveling van de WHO hieromtrent werd verwezen naar een THC-gehalte van maximaal 0,2%. In Nederland wordt echter een vervuiling van maximaal 0,05% toegestaan. Deze vervuiling kan optreden vanwege sporen van THC, maar ook vanwege de aanwezigheid van andere cannabinoïden. Enkel pure CBD, dat wil zeggen met een zuiverheidsgehalte van 99,95%, valt buiten de reikwijdte van de Opiumwet. Er zit echter nog een ander addertje onder het gras: hoewel pure CBD buiten de kaders van de Opiumwet valt, geldt dit niet voor de cannabisplant (of de delen daarvan) waaruit de CBD wordt geëxtraheerd. De productie van (natuurlijke) CBD kan daardoor sowieso niet in Nederland plaatsvinden.
Conclusie
De recente ontwikkelingen op het gebied van CBD hebben verduidelijkt dat CBD geen verdovend middel is en daarmee valt het niet onder het Enkelvoudig Verdrag inzake drugsbestrijding. Levensmiddelenbedrijven zijn echter gewaarschuwd niet te vroeg te juichen. Wanneer zij CBD als levensmiddel op de markt willen brengen, zullen zij alsnog de procedure voor nieuwe voedingsmiddelen moeten doorlopen, dan wel een product verhandelen conform de voorwaarden van een reeds goedgekeurd CBD-product. Dat laatste is mogelijk voor zover gegevensbescherming daaraan niet in de weg staat. Bovendien is het zuiverheidsgehalte van de CBD essentieel om buiten het bereik van opiumwetgeving te vallen. Over de vraag waar dit gehalte precies ligt, bestaat internationaal nog geen overeenstemming. Levensmiddelenbedrijven die actief zijn in verschillende lidstaten, worden daarom aangeraden lokaal advies in te winnen.
Auteur: Jasmin Buijs, advocaat bij Axon Advocaten, Kennispartner van VMT